facebook  linkedin  twitter


"Een zeer inspirerende avond, het zet een en ander op een praktische manier echt in beweging!"
(Kinderwens wegwijzer informatieavond)

Beginnen bij het begin

beginnen bij het begin2

 

Ruim twee jaar geleden, in de aanloop naar een dag over het omgaan met de donorachtergrond van je (toekomstige) kind, ontdekte ik de ‘Telling and Talking’ uitgaven van Olivia Montuschi.

Nu heeft Fiom een Nederlandse vertaling en bewerking uitgebracht van deze boekjes, onder de titel ‘Beginnen bij het begin. Ouders en kinderen in gesprek over donorconceptie’.

Telling and talking

De serie ‘Telling and talking about Donor Conception’ boekjes, is gedeeld naar leeftijdscategorie van de kinderen (0-7 jaar, 8-11 jaar, 12-16 jaar en 17+ jaar). Er zijn ook boekjes over het praten met familie en vrienden, en over gezinnen waar kinderen verschillende achtergronden hebben (wel/geen donor).

Ik was blij verrast toen ik destijds deze uitgaven ontdekte, en heb er veel zinvolle informatie uit gehaald voor de bijeenkomst van toen en mijn werk in het algemeen. En wat zou het leuk zijn om deze inhoud om te vormen tot een Nederlands boek, bedacht ik me al snel. Fiom is me nu voor.

Diny Postema mocht het boek schrijven voor Fiom. En al die nuttige informatie uit het Engelse materiaal zit erin. Maar op een rommelige en onoverzichtelijke manier. Tijdens het lezen stoorde me dat al, en nu ik er wat over wil schrijven, merk ik dat ik een heldere structuur mis.

Maar eerst de boodschap.

Belangrijk bij het praten over donorconceptie met je kind

Wat is de kern van het verhaal? Wat is belangrijk bij het praten over donorconceptie met je kind?
 

  • Zorg dat je vertrouwd bent met het thema, de woorden die je wilt gebruiken en zorg ervoor dat je comfortabel voelt bij de keuzes die je hebt gemaakt. Dit is de beste voorbereiding op de gesprekken met je kind.
  • Zorg dat je iets weet over de ontwikkeling en het begripsniveau van kinderen, zodat je daar op aan kunt sluiten
  • In de ideale situatie heeft het kind ‘het nooit niet geweten’, dat hij van een donor is. Begin dus zo vroeg mogelijk: dat kan al als je kind nog een baby is. Niet dat hij er dan iets van begrijpt, maar je oefent jezelf alvast in het praten over de donor, en je kind zal het ‘nooit niet geweten hebben’

En nog iets:

  • Veel ouders hebben de neiging hun keuze voor een donor te willen ‘verzachten’ door te benadrukken hoe gewenst en hoe speciaal hun kind is. Doe dat niet, kinderen willen gewoon kind kunnen zijn, zonder te hoeven voldoen aan ‘extra gewenst’ of ‘speciaal’ zijn.


De inhoud

De inhoudsopgave van 'Beginnen bij het begin' oogt overzichtelijk, maar de teksten zelf zijn dat een stuk minder.

Ik vind stukken onvolledig, de indeling van alinea's en paragrafen soms rommelig en op tal van plekken worden zaken aangeraakt of vragen opgeroepen waar verder niet op ingegaan wordt.

Een paar voorbeelden:

Bij ‘2.3 De beste leeftijd om het afstammingsverhaal te vertellen’, zou ik verwachten iets te lezen over die ‘beste leeftijd’, en waarom juist dat moment de voorkeur verdient. De paragraaf is 3 alinea’s lang, waarvan er twee gaan over het gebruik van boekjes bij het vertellen van het verhaal. In de eerste alinea alleen de opmerking ‘Het ideale moment om te beginnen met het proces van vertellen, ligt vóór het 5e jaar’ (p. 29). Maar waarom, en wat als je op het moment van lezen een ouder kind hebt, aan wie je nog niet verteld hebt over hun afstamming?

Of in de paragraaf ‘5.2 Kinderen van 10 en 11 jaar’ wordt verteld ‘Het beginnen met vertellen over afstamming als je kind 10 of 11 jaar is, kan wel of niet lastig zijn’ (gevolgd door een paar ervaringen), waarmee eigenlijk al een voorschot genomen wordt op de volgende paragraaf ‘5.3 Voor het eerst vertellen met 8-11 jaar’.

Die paragraaf start met ‘Het vertellen op een leeftijd tussen 8 en 11 jaar begint met het kiezen van een geschikt moment’ – maar wat dan een ‘geschikt moment’ is, daar wordt niet op ingegaan.

Met regelmaat worden moeilijke of gevoelige zaken aangeraakt, zonder er op in te gaan:

‘Toch kan het zijn dat donorkinderen die zijn verwekt via een anonieme buitenlandse donor zichzelf anders voelen dan kinderen die in Nederland zijn verwekt’ (p. 93). Hoe voelt een kind zich anders (laat kinderen aan het woord)? Hoe ga je daar als ouder(s) mee om? – Zo’n opmerking roept bij mij dit soort vragen op, maar er wordt verder niet op ingegaan.

Ook een opmerking als ‘Er is geen wettelijke norm vastgesteld op het aantal donaties per donor: het aantal donorkinderen per donor kan oplopen tot ver boven de 25’ (p. 129) behoeft wat mij betreft wel enige toelichting, die er niet komt. Bij mijn weten is er een (ongeschreven) richtlijn van 20-25 nakomelingen per donor. Hoe zit het daar dan mee? Is die losgelaten? Wordt die niet nageleefd?

Dat er geen landelijke controle wordt uitgevoerd, spermabanken niet onderling communiceren over hun donorenbestand, en een donor zich dus bij meerdere spermabanken in kan schrijven – dat weet ik ook.

Fiom

Fiom wordt regelmatig genoemd, en dat is prima, en logisch omdat het een uitgave van Fiom betreft. Dat maakt het extra jammer dat veel van de geciteerde uitspraken van ouders afkomstig zijn uit het Engelse materiaal, waarbij soms ook gerefereerd wordt naar de oudergespreksgroepen van het Engelse Donor Conception network. Bij mijn weten is dat er in Nederland (nog?) niet. Was het niet zinvoller geweest om voor deze Nederlandse uitgave te putten uit dat wat beschikbaar is vanuit de Nederlandse hulpverlening?

Ik mis een helder overzicht van wat er in Nederland geregeld is rondom donorconceptie. Hoofdstuk 11 over 'Identificeerbare en anonieme donoren' zegt er summier iets over, maar dat leidt ook weer tot verwarring als in de alinea over de introductie van het A- en B-loket in 1990 staat dat de gegevens van een B-donor door de kliniek naar de Stichting donorgegevens kunstmatige bevruchting (SDKB) gestuurd werden. Een stichting die pas in 2004 opgericht is…

Wat ik ook gemist heb: hoe ga je om met de informatie die beschikbaar is over de donor? De fysieke en sociale kenmerken die op papier gezet zijn door in de kliniek en in bewaring gegeven bij de SDKB, of de informatie die je al kreeg op de website van een Deense donorbank.

Van wie is die informatie bijvoorbeeld, van je kind of van jou als ouder? Vraag je die informatie als ouder(s) al op direct na de geboorte van je kind, of laat je dat aan je kind als hij ouder is? Met wie deel je de informatie waarover je beschikt?

Alternatieve gezinsvormen

En vanuit het perspectief van Alleen met kinderwens valt mij ook op dat lesbische- en solomoeders er bekaaid vanaf komen in de Fiom uitgave, met slechts 2 pagina’s tekst. Terwijl zij heden ten dage de meerderheid van de clientèle van spermabanken vormen. En hun situatie echt anders is dan in een traditioneel gezin door de ontbrekende vader. De eerste vragen zullen anders zijn, de omgeving zal anders reageren. Kinderen kunnen hun papa-fantasieën projecteren op de donor, hoe ga je daar mee om? 

Is het geen goed boek?

Nee, dat kan ik niet zeggen. Ook met de kritische kanttekeningen is het belangrijke informatie, en het is fijn dat deze nu in het Nederlands beschikbaar is. Maar wat mij betreft had de uitvoering overzichtelijker en completer gekund.
 
 
Diny Postema / Beginnen bij het begin. Ouders en kinderen in gesprek over donorconceptie / Fiom / 2015

Te bestellen bij Fiom voor € 17,95 (incl. verzendkosten)

Tags: donorkind, KID